De 10 jaar jongere broer van Kees Holleman mailt op 18 december 2009 het volgende: "Wat ik weet van 16 mei 1944 is dat er `s morgens aan de deur werd gebeld. Mijn moeder had nog zo tegen mijn broer gezegd: doe jij niet de deur open als er gebeld wordt. Wij wisten dat er een razzia op komst was. Mijn ouders hadden contacten. Als kleine jongen lette ik goed op. Mijn vader was schoenmaker en maakte ook de schoenen van de NSB-familie Westdijk. En daar ving je nogal eens wat op. Thuis werd daar dan over gepraat en ik luisterde aandachtig. Wij hadden altijd Duitsers in huis - mijn vader moest voor hen werken- maar ook mannen van de ondergrondse kwamen bij ons binnen. Het was altijd een gemengd gezelschap. Ook moest er wel eens een Pool, een gevangene van de Duitsers, bij ons werken. Ik heb met eigen ogen gezien hoe die gevangenen werden geslagen op het plein bij school 5. Daar rustten deze frontstrijders uit en na 6 weken vertrokken ze weer. Als jongen ging ik dikwijls naar die Duitsers toe en dan bracht ik altijd wel wat eten mee voor thuis. Of ik moest fruit voor ze gaan halen en dan kreeg ik daarvoor geld mee van hen. Soms kwam ik terug, soms niet. Ik herinner me ook nog de dag dat er (ik dacht bij de Helsluis) gevochten was. Nog zie ik de heer Timmer lopen, die daar als NSB-er bij die sluis gewond was geraakt. Met zijn armen in het verband liep hij bij ons over de dijk. Precies zoals velen hadden gedacht, zou er een razzia volgen, maar wij wisten niet precies wanneer. Veel jongelui waren na de aanslag bij de Helsluis ondergedoken. Ze dachten namelijk dat die razzia de andere dag al zou plaatsvinden, maar wij wisten van Westdijk zelf dat het wel even kon duren. Men wachtte op het moment dat ze allemaal weer van hun onderduikadressen terug zouden keren en dan zouden ze toeslaan. Dat is dan ook gebeurd. Mijn broer hoorde de bel en ging naar de deur. Daar stonden de Duitsers en hij moest gelijk mee. Hoe? Ik denk lopend van D111 naar de grote kerk, maar het kan ook in een overvalwagen geweest zijn, dat weet ik niet. In elk geval hij moest mee en was weg. Na een week of 6 kwam hij weer thuis met een kaal hoofd. Uit sympathie ging ik ook direkt naar de kapper om mijn haar er af te laten scheren. Zodoende hadden wij samen een kaal hoofd. Ik meen me te herinneren dat hij kreupel was toen hij thuis kwam. Mijn broer was bakker en werkte bij bakker Goudriaan in Papendrecht. Daar kan ik nog het volgende over vertellen. Kees reed meestal met een transportfiets, dat is zo'n fiets met een bagagedrager voorop. Hier werd de grote vierkante mand om het brood in te vervoeren op gezet. Vlak na de oorlog kwam hij op deze transportfiets met brood erin zeer snel aangefietst. Hij gooide de fiets bij ons thuis tegen de muur, pakte een andere normale fiets en smeerde hem snel. Ik begreep niet wat er was en mijn moeder en vader ook niet. Na een poosje kwam de motorfiets langs van politie van der Jacht van Baanhoek in Sliedrecht, met daarop mijn broer Kees en nog een persoon. Wat was nu het geval? Toen mijn broer die bewuste dag op de dijk bij Baanhoek reed om zijn brood weg te brengen, zag hij een persoon die hem opviel en hem deed denken aan Kamp Amersfoort. Het was een van de beulen van dat kamp, die hem fietsend op de dijk tegemoet kwam. Omdat hij met de transportfiets niet zo hard kon fietsen, heeft hij deze thuis (wij woonden ook aan de Baanhoek) omgewisseld voor een fiets die sneller reed, zodat hij die beul kon pakken. Dat is hem gelukt en hij leverde hem bij de politie af. Dus op die motorfiets van diender Van der Jacht zat die beul in het zijspan. Dit is mij altijd bijgebleven. Naam van die beul is mij ontglipt."
Noot Anja van der Starre: het verhaal van de broer wijkt af van de waarheid, waar hij meldt dat zijn broer na circa zes weken weer thuis kwam. In werkelijkheid verbleef Kees Holleman drie maanden in Kamp Amersfoort. |