Over de razzia
Zoals overal elders in het land, is er ook in de Alblasserwaard tijdens de bezettingsjaren '40-'45 verzet geweest. Verzet, dat zich niet alleen bezighield met het verspreiden van illegale lectuur, het verzorgen van onderduikers, het plegen van overvallen (merendeels) op distributiekantoren, banken en levensmiddelendepots, maar indien noodzakelijk ook overging tot het uitschakelen van personen zoals NSB-ers, landwachters en anderen, vooral Nederlanders die sympathiseerden met de Duitsers.
Actie en reactie
Op 14 april 1944 schiet een jeugdig (uit Sliedrecht afkomstig) lid van de landwacht bakker Wouter Smit (57) uit Giessendam dood. Dit gebeurt zonder enige aanleiding nabij de spoorwegovergang bij Giessendam. Er gaat een verhaal dat de landwacht de bakker had gesommeerd te stoppen, maar dat deze dat vanwege zijn vermeende doofheid niet had gehoord. Volgens Smits zoon Piet echter was zijn vader helemaal niet doof. Smit had het gewoon niet gehoord, omdat hij diep in gedachten was (zie ook 'Het verhaal van bakker Wouter Smit')! Deze brute moord wekt veel wrevel, niet alleen in Giessendam, maar in de gehele Alblasserwaard. Er is sowieso al onvrede over de toenemende mate van brutaliteit van de landwachters. Het verzet accepteert het dan ook niet langer en besluit de NSB'ers en landwachters een voor die tijd passende waarschuwing te geven. In de nacht van 9 op 10 mei 1944 laat een knokploeg uit Sliedrecht een groep landwachters bij de Helsluis in de Zuid-Hollandse Biesbosch in een hinderlaag lopen. De landwachters, die met een speciale boot regelmatig jacht maken op mensen die zich in de Biesbosch verborgen houden, hebben valse informatie gekregen over vermoedelijke onderduikers. Bij de aangegeven plaats lossen ze enkele schoten, die direct door de knokploeg beantwoord worden. Tijdens dit vuurgevecht vallen er aan de zijde van de landwacht twee doden: T. Okkerse uit Hardinxveld en J.P. Westdijk uit Sliedrecht. Deze laatste is de vader van de jonge landwachter, die bakker Smit op 14 april in Giessendam heeft doodgeschoten (zie ook 'De heer Kadijk over de gebeurtenissen in de Biesbosch').
Na deze daad van de knokploeg volgen er dagen van spanning. De bevolking is zich ervan bewust, dat deze actie een reactie van Duitse zijde zal oproepen. Als vergelding worden er direct al op 11 mei in Giessendam en Hardinxveld tien burgers opgepakt. In Giessendam zijn dat Arie Bakker (metselaar), Johannes Bouman (slager), Jenny den Dekker (ambtenaar), Jacob Donk (veehandelaar), Jan van Merkerk (gemeenteontvanger) en Hendrik Rikkers (rijwielhandelaar). En in Hardinxveld gaat het om Marinus Caljé (directeur van scheepswerf 'Holland'), diens broer Pieter Caljé (de latere directeur van scheepswerf 'De Hoop'), Frans Köhler (het hoofd van de openbare school in Boven-Hardinxveld) en Christiaan de Kok (onderwijzer).
Enkele dagen later, op dinsdag 16 mei 1944, volgt in Sliedrecht de arrestatie van de heren Cornelis de Beer (kruiwagenfabrikant), Steven Bergakker (kommies belastingen), Jan Drapers (kruidenier), George Guermonprez (hoofd Gemeentewerken), Pieter Harkema sr. (vakbondsbestuurder), Abraham van Hoeve (directeur Gasfabriek), Cornelis Hofman (gemeentebode), Petrus de Rooij (winkelchef), Cornelis Teeuw (handelaar in aannemersmaterialen), Lourens Touwen (hoofd van de ULO) en Marinus van Zessen (caféhouder).
Gezien de beroepen van de meeste van deze mannen, werd lang gedacht dat de bezetter het had voorzien op vooraanstaande burgers. Thans blijkt uit verschillende archiefstukken dat Adriaan Leeuwestein als lid van de NSB en Landwacht een groot aandeel in de arrestatie van juist deze mannen gehad moet hebben vanwege zijn persoonlijke antipathie tegen hen en/of hun anti-Duitse houding. Hoe dan ook, de 21 opgepakte mannen worden allen op de dag dat ze zijn opgepakt weggevoerd naar het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst aan de Heemraadssingel te Rotterdam. Daar worden zij verhoord en vervolgens overgebracht naar het Rotterdamse politiebureau aan het Haagsche Veer, dat door de Duitse bezetter ook werd gebruikt om politieke gevangenen op te sluiten. Uiteindelijk volgt op 13 juni 1944 voor 20 mannen overplaatsing naar Kamp Vught. Hendrik Rikkers blijft - waarschijnlijk vanwege ziekte - tot aan zijn vrijlating op 14 september 1944 in Rotterdam.
Het kampleven in Vught brengt de mannen zowel lichamelijk als geestelijk letsel. Op de avond van 14 september (korte tijd na Dolle Dinsdag als men meent dat heel Nederland spoedig bevrijd zal zijn en er paniek onder de bezetters en aanhang uitbreekt) worden de gijzelaars onder druk van mevrouw Loes van Overeem, vertegenwoordigster van het Rode Kruis, vanuit Vught overgebracht naar Kamp Amersfoort. Daar worden ze na enkele dagen op 19 september 1944 vrijgelaten. Enige uitzondering hierop is Abraham van Hoeve die al eerder in Kamp Vught is vrijgelaten.
Razzia
Maar het oppakken van deze 21 burgers is voor de Duitsers niet genoeg. Op dinsdag 16 mei 1944 slaan ze pas echt toe met een grote vergeldingsrazzia in Sliedrecht, Giessendam, Hardinxveld, Werkendam en de Biesbosch. Hiervoor worden tussen de 2.000 en 2.500 leden van de Grüne Polizei, SS, en Wehrmacht ingezet. Ze doorzoeken huizen, gebouwen en vervoermiddelen zoals treinen en bussen en kammen de polders uit op zoek naar jonge mannen in de leeftijd van 18 t/m 25 jaar. Enkelen kunnen de dans ontspringen door weg te kruipen op de meest onmogelijke plaatsen, bijvoorbeeld in schoorstenen, onder de vloer en soms ook in grote bomen (zie ook: 'Met hulp van een Duitse officier ontsnapt aan de razzia'). Maar voor honderden jonge mannen verloopt de razzia rampzalig. Ze worden zonder enige vorm van proces meegevoerd en op twee plaatsen verzameld. In Sliedrecht bij de Nederlands Hervormde Kerk en in Neder-Hardinxveld op het schoolplein van de School met de Bijbel. De mannen die aan de Brabantse kant van de Merwede werden opgepakt, werden veelal bijeen gebracht bij smid De Kreek. Veel van hen worden op weg naar hun werk al opgepakt, zodat het een lange dag zou worden. De eerste groep wordt in de vooravond in gesloten overvalwagens geladen. De tweede groep gaat om negen uur op weg en komt 's nachts om half één aan in - wat later blijkt - Kamp Amersfoort, een 'Durchgangslager'.
Kamp Amersfoort
Gijzelaars hebben in Kamp Amersfoort een enigszins bevoorrechte positie. Zo behouden ze bij aankomst hun burgerkleding en ook het bezoek aan de kapper blijft hen voorlopig bespaard. Op 22 mei 1944 worden de gijzelaars ingedeeld bij de Strovlechterij en later ook in de Biezenvlechterij. Pas vanaf 9 juni dienen de gijzelaars met de andere gevangenen op appèl te verschijnen. Tot die tijd waren ze daarvan vrijgesteld. Er zijn ten tijde van de Merwedegroep nog meer gijzelaars aanwezig in Kamp Amersfoort. Op 16 april 1944 is er een groep uit Beverwijk en op 22 april 1944 een groep uit het Groningse Bedum gearriveerd.
Vanaf 16 mei 1944 (de dag dat de Merwedegijzelaars in Kamp Amersfoort arriveerden) tot 6 juli 1944 worden in totaal meer dan de helft van de 589 Merwedegijzelaars in vrijheid gesteld. Dat gebeurt in veel gevallen op verzoek van hun werkgever. Dit zijn voornamelijk werknemers van bedrijven die voor de Duitse bezetter belangrijk waren, zoals Aviolanda, scheepswerven en andere metaalverwerkende bedrijven. Al op 19 mei worden de eerste 93 gijzelaars uit het kamp ontslagen. De tweede groep (van 43) gijzelaars wordt 's avonds op 30 mei vrijgelaten. Op 9 juni worden drie gijzelaars in vrijheid gesteld en op 10 juni 35. Op 15 juni worden 3 gijzelaars in vrijheid gesteld. Op 16 juni worden in de ochtend 43 gijzelaars vrijgelaten en aan het eind van de middag nog eens 45. Op 16 juni zijn reeds 265 gijzelaars van de Merwedegroep in vrijheid gesteld.
Op transport naar Duitsland
Op 28 juni 1944 worden de nog aanwezige gijzelaars geselecteerd voor transport naar Duitsland. Dat transport vindt plaats in de nacht van 6 op 7 juli 1944. Enkele dagen voor deze transportdatum worden de gijzelaars alsnog kaalgeknipt en op 6 juli worden op het allerlaatste moment nog eens 53 gijzelaars in vrijheid gesteld. 7 Juli om 02:30 staan ongeveer 650 gevangenen (ook de gijzelaars uit Beverwijk en Bedum) in rijen van 4 aangetreden voor transport op de appèlplaats. Met de hoop het elders beter te krijgen dan in Kamp Amersfoort worden de voorbereidingen die de Duitsers treffen gelaten gadegeslagen. Deze hoop wordt tijdens de tocht naar het station al de bodem ingeslagen. De gevangenen worden tijdens de nachtelijke tocht door de zwaar bewapende Duitse begeleiders opgejaagd als dieren. Het felle licht van de schijnwerpers en de aanwezigheid van de vele bloedhonden maakt vluchten onmogelijk. Op het station staat de trein reeds klaar voor vertrek: om 04:30 zet de trein zich vanuit Station Amersfoort in beweging richting Duitsland. Via Bentheim naar Braunschweig (waar 160 gevangenen achterbleven) en verder. Het vervoer naar Duitsland is zowaar een openbaring. Geen veewagons zoals door velen was verwacht, maar personenrijtuigen. Na het instappen wordt door de begeleiders (wederom Nederlandse vrijwilligers in Duitse dienst) gevraagd naar de leeftijd van de inzittenden van de verschillende coupés. Al spoedig blijkt dat de oudste aanwezige gijzelaar in de coupé verantwoordelijk wordt gesteld voor het vluchten van een of meerdere inzittenden. Ook op andere vlakken laten de begeleiders graag hun macht gelden: wil een gevangene naar het toilet, dan moet deze - verzwakt als hij is - eerst enkele kniebuigingen maken.
De kampen
Behoudens Schkopau zijn de kampen waar de gevangenen worden ondergebracht niet van het beste soort. Vooral in Kamp de Kippe te Lippendorf leven de gevangenen als varkens in tentjes van hardboard met stro op de grond en met slechts één deken. Daarnaast slecht en veel te weinig eten en gebrekkig sanitair. Het sanitair bestaat namelijk uit een gat in de grond met daaroverheen een balk (vaak direct naast de tent waar men met een veel te groot aantal mensen moest slapen), waar omheen het krioelt van de maden. Ziek of niet, men dient zich altijd in de open lucht te wassen.
Op 28 september 1944 - zo'n vier maanden na de razzia - overlijdt de eerste Merwedegijzelaar in een kamp te Zöschen: Leendert den Dunnen. Wrang genoeg sterft hij precies op zijn 24e verjaardag.
Van de 650 gevangenen die op 7 juli 1944 op transport zijn gegaan, zijn er tot en met mei 1945 circa 100 overleden ten gevolge van ziektes (o.a. tuberculose, typhus, heimwee), ondervoeding, mishandeling en bombardementen. Dit aantal betreft alleen de officieel geregistreerde overledenen, het werkelijke aantal ligt waarschijnlijk hoger.
Van de Merwedegijzelaars overlijden er in 1944/1945 in totaal 28. Van hen kwamen 26 nooit meer thuis (zie namen hieronder). Zij sterven in een Duits kamp of kort na de bevrijding reeds op de weg terug naar huis.
1. Barend de Bruin
2. Gerrit de Bruin
3. Teunis Ceelen
4. Peter Donk
5. Leendert den Dunnen
6. Floris Golverdingen
7. Klaas Görtemöller
8. Arie Groeneveld
9. Pieter Harkema
10. Karel van Hartingsvelt
11. Pieter van Hemert
12. Jan Hettema
13. Willem van der Hoff
14. Cees Ippel
15. Arie de Kluijver
16. Jacob van der Knaap
17. Teunis Koesveld
18. Adrianus van Kralingen
19. Gerrit van der Kreeft
20. Frans van der Meijden
21. Cornelis de Rek
22. Korstiaan de Rover
23. Krijn de Ruiter
24. Bas de Ruijter
25. Pieter Schouten
26. Arie van ‘t Verlaat
Twee jongens komen wel thuis, maar sterven in september 1945 alsnog aan de geleden ontberingen: