2 personen hebben Pieter Jacob Batenburg in hun hart gesloten.
In het gastenboek kunt u uw persoonlijke boodschap opnemen.
Naam: | Pieter Jacob Batenburg |
Roepnaam: | Piet |
Geboren: | donderdag 30 januari 1919 te Sliedrecht |
Overleden: | donderdag 7 december 1989 te Sliedrecht |
Begraven: | maandag 11 december 1989 te Sliedrecht |
Adres: | A 398 |
Woonplaats: | Sliedrecht |
Beroep: | Schilder |
Opgepakt op 16 mei 1944 bij de vergeldingsrazzia te Sliedrecht, Giessendam, Hardinxveld, Werkendam en de Biesbosch: achter zijn ouderlijk huis op A 398 Sliedrecht. | |
Op dinsdag 16 mei 1944 per overvalwagen afgevoerd naar het PDA in Amersfoort | |
In het PDA ingeschreven onder gevangenenummer: 1067 | |
Tussen 16 mei 1944 en 7 juli 1944 werden 263 gegijzelden vrijgelaten | |
Pieter Jacob Batenburg is vrijgelaten: donderdag 6 juli 1944 | |
Persoonlijk verhaal: | |
Jaap, de broer van Piet Batenburg, vertelt op 19 maart 2014 het volgende: “Mijn broer Piet werkte in 1944 als schilder bij een bedrijf dat werkzaamheden voor de Nederlandse Spoorwegen verrichtte aan het station in Dordrecht. Of hij nu op de vroege morgen van de 16e mei op het station daar naar huis is gestuurd of door een Duitse patrouille op de grens met Papendrecht is niet geheel duidelijk. In ieder geval werd hij op weg naar huis ter hoogte van de spoorbrug in Sliedrecht nog een keer gecontroleerd. Ze lieten hem gaan, omdat hij de leeftijd niet zou hebben; hij was op 30 januari al 25 jaar geworden. Piet, die al getrouwd was en bij ons inwoonde, is toen bij thuiskomst achter het huis aan het schilderen gegaan. Toen er later die dag 'een mof' achterom kwam, vond deze het nodig dat Piet mee moest komen, met als gevolg dat hij in Amersfoort terecht kwam. Ik weet alleen dat hij op een gegeven moment in Amersfoort werd vrijgelaten en kaal geknipt terug kwam. Omdat ik zelf ook binnen de leeftijdscategorie viel, ik ben geboren op 26 juli 1925, heb ik me met nog een aantal jongens op de “Bandwerf” van Japie van der Vlies verstopt. Wat later konden we bij laagwater op een bak komen, die daar voor de wal in de rivier lag. Met vier of vijf jongens - waarvan ik mij alleen Jan Groeneveld, die eigenlijk nog geen 18 jaar was, en Nardus Ambachtsheer kan herinneren - kropen wij in het vooronder. Toen het eenmaal vloed werd en de bak kwam te drijven zouden 'de moffen' niet gemakkelijk aan boord kunnen komen. Door het luik van het vooronder op een kier te zetten konden wij de boel op de werf en op de rivier in de gaten houden. Af en toe voer er een Duitse patrouilleboot voorbij en op de werf zagen we 'de moffen' rondkijken. Ook op de werf had een aantal jongens zich boven op de stapels griendhout verborgen door takken over zich heen te trekken; die zijn ook niet gegrepen. ’s Avonds toen alles veilig was ben ik weer naar huis gegaan en daar bleek al gauw dat Piet naar Amersfoort was afgevoerd. De vrouw van Westdijk, de NSB-er die bij de Helsluis werd doodgeschoten, had toen al gezegd: "Wacht maar tot hij begraven is". En inderdaad de razzia was het gevolg. Die begrafenis van Westdijk was een belachelijk gedoe; al de koetsiers moesten van de rijtuigen af om plaats te maken voor NSB-ers. Van te voren werd bekend gemaakt dat niemand op straat mocht komen langs de route naar de begraafplaats. De lijkstoet heb ik op de dijk wel voorbij zien gaan vanuit de timmerloods van Arie de Rouwe in Wijk B, waar ik toen werkte. Op 9 januari 1945 waren Piet en ik alsnog de klos allebei, omdat we ons voor de arbeidsinzet in Duitsland moesten aanmelden. Met nog honderden mannen die opgesteld waren in de Havenstraat moesten wij lopend naar Zwijndrecht. Nadat we daar op het station een boterham gekregen hadden, werden we met zo’n tachtig man in een wagon gezet en kwamen na een treinreis van drie dagen aan in een doorgangslager in Dachau, niet in het concentratiekamp wat je daar ook had. Piet heeft daar nog bevroren voeten gehad. Nadat we daar gekeurd waren en gekeken was voor welk werk je geschikt was, werden we na verloop van tijd te werk gesteld. Mijn broer kwam bij een boer te werken en zelf kwam ik bij de spoorwegen in Augsburg en moest daar voornamelijk wagons repareren. Piet heeft het daar beter gehad dan ik; wij kregen in Augsburg slecht en weinig eten. Op het laatst werd ons onderkomen ook nog gebombardeerd en kwamen daardoor in een lager met Russen en Polen terecht. Na de bevrijding hebben we eerst nog een tijdje vastgezeten in dat lager voor we weg mochten. Voor de bevrijding hingen er in de stad overal witte vlaggen. Later zijn we met een kar en een groepje jongens lopend naar Ulm gegaan, waar die kar door een tank werd platgereden en wij opgegrepen en vastgezet om op vervoer richting huis te wachten. Na verloop van tijd werden we met grote drietonners naar Strasbourg gebracht, waar we op de trein gingen. Omdat ik beroerd en ziek was, wilden ze mij uit de trein halen om naar een ziekenhuis te brengen, maar ik zei laat mij hier maar rustig liggen; ik ga naar huis. In Holland aangekomen zijn we uit de trein gevlucht, want we wilden zo snel mogelijk naar huis. Maar toen zijn we door de binnenlandse strijdkrachten opgegrepen en moesten een nacht bij hun blijven, waarna ze zeiden denk er om dat jullie terug gaan naar Oosterhout. Ik had een Gorkummer bij me die zei, maar dat doen we niet, we gaan de kant van de Zwaluw op, dan zien we wel weer. De andere dag, we hadden die nacht in het hooi geslapen, lag er een schip voor de wal vanwaar ze naar ons stonden te zwaaien, dus wij er op af. We moesten wel wegduiken want op het water werd er ook gecontroleerd, maar ze hebben wel een oogje dicht gedaan en kwamen zo op het Eiland van Dordrecht aan. We zijn het hele eiland omgetippeld en met de pont overgestoken, daar zag ik Leen Redelijkheid met een fiets en zei tegen hem, kan ik niet achterop zitten, we hebben al zo’n eind gelopen. Zo kwam ik als eerste thuis. Later moest ik als dienstplichtige nog eens drie jaar in Nederlands Indië doorbrengen in verband met de politionele acties". |