4 personen hebben Abraham Scherpenisse in hun hart gesloten.
In het gastenboek kunt u uw persoonlijke boodschap opnemen.
Naam: | Abraham Scherpenisse |
Geboren: | donderdag 28 april 1921 te Sint Maartensdijk |
Overleden: | woensdag 6 juni 2012 te Sint Maartensdijk |
Begraven: | te Algemene Begraafplaats Kastelijnsweg Sint Maartensdijk |
Adres: | D 189 |
Woonplaats: | Sliedrecht |
Beroep: | Landarbeider |
Opgepakt op 16 mei 1944 bij de vergeldingsrazzia te Sliedrecht, Giessendam, Hardinxveld, Werkendam en de Biesbosch: Onbekend . | |
Op dinsdag 16 mei 1944 per overvalwagen afgevoerd naar het PDA in Amersfoort | |
In het PDA ingeschreven onder gevangenenummer: 1072 | |
Tussen 16 mei 1944 en 7 juli 1944 werden 263 gegijzelden vrijgelaten | |
Abraham Scherpenisse is vrijgelaten: donderdag 6 juli 1944 | |
Persoonlijk verhaal: | |
De heer Scherpenisse is in Sint Maartensdijk op Tholen geboren. In het voorjaar van 1943 moesten veel mensen vluchten, omdat de Duitsers Tholen onder water hadden gezet uit angst dat de geallieerden daar eventueel zouden landen. Uiteindelijk kwam Abraham Scherpenisse - net als Pieter van Hemert - in Sliedrecht terecht. Aan de transportkaart vanuit Kamp Amersfoort is te zien, dat Abraham Scherpenisse op het laatste moment is vrijgelaten. Hij was dus wel geselecteerd voor transport naar Duitsland, maar hij is niet daadwerkelijk meegegaan. "Voorzichtig liepen de voedselhalers over de spoorbrug. Toen kwam er opeens een trein. Tijdig de overkant bereiken was uitgesloten. Er was maar één uitweg: het bakje onder de brug. Hoe klein hij destijds ook was, hij is het nooit vergeten: „Over mij heen raasde de trein en onder me zag ik het water van de Merwede stromen”, vertelt Engel Scherpenisse uit Sint Maartensdijk. Tweeënhalf was hij toen zijn ouderlijk gezin het eiland Tholen moesten verlaten. Op bevel van de Duitsers: „Ze gingen de dijken doorgraven, zodat alles onder water kwam te staan.” De bevolking moest weg; van huis en haard verdreven. „Mijn opa woonde in die tijd op een boerderijtje vlak onder de zeedijk in de Stavenissepolder”, zegt Scherpenisse. „Aan de andere kant van de dijk waren mannen uit Sliedrecht een dijkval aan het herstellen met matten van rijshout, die ze verzwaarden met stenen en daarna lieten zinken. Mijn opa vertelde hun dat hij weg moest, met zijn grote gezin en diverse dieren. Deze mensen hebben ervoor gezorgd dat ze in Sliedrecht opgevangen werden. De dieren konden bij een boer ondergebracht worden en zelf kregen mijn opa en oma en hun gezin een woning toegewezen. Mijn moeder wilde met haar ouders mee en dat gebeurde ook. Wij kregen een benedengedeelte van een dijkwoning in Sliedrecht, vlak bij de Baanhoekbrug waar de trein overheen rijdt. Dit was niet zo’n beste plaats, want de brug was steeds doelwit van vliegtuigen. In onze gordijnen zaten bomscherven en de ramen waren kapot.” Met de twee boterhammen in mijn hand liep ik naar mijn vader toe. Maar wat gebeurde er? Daar begreep ik toen niets van; dat is mij later verteld. Er kwam een Duitse officier aangerend met zijn geweer op mij gericht om mij dood te schieten. Moeder kwam vlug en trok me weg. Ik was aan de dood ontsnapt zonder dat ik het besefte. De boterhammen heeft mijn vader nooit gekregen en hij werd weggevoerd met de andere mannen.” Steeds een hapje „Bijna elke dag ging moeder op pad. Als ze bij een boerin te horen kreeg dat er al zo veel mensen aan de deur geweest waren, vroeg ze altijd: „Mag ik dan misschien volgende week nog een keertje langskomen?” Gelukkig mocht dat meestal wel. Er was groot gebrek in Sliedrecht, maar bij ons thuis op de tafel stond allerlei eten en drinken, gekregen van de Sliedrechtse bevolking. Op een dag gaf mijn moeder haar acht jaar oude zusje een broodje mee voor opa en oma en hun gezin. Onder het lopen nam mijn tante iedere keer een hapje, want ze had zelf ook zo’n honger. Toen ze thuiskwam, was het brood op.” Wreedheid Kotalla, een van de drie Duitsers die later in Breda gevangenzaten, maakte de dienst uit. Op een dag was een van de gijzelaars ontsnapt. Dit hebben de anderen moeten bekopen. ’s Avonds na het werk was het hardlopen in een cirkel. Liep je niet hard genoeg, dan stuurden de Duitsers honden op je af of je kreeg een klap met een geweerkolf. ’s Morgens moest iedereen gewoon weer naar het werk, en ’s avonds hardlopen en klappen en schoppen krijgen. Dit ging drie dagen en nachten door. Toen viel ook mijn vader bewusteloos neer en werd weggedragen.” Dode op appel Even later werd er gemeld dat het transport naar Duitsland een dag uitgesteld was. Daarna werd mijn vaders naam opgelezen. Toen hij dat hoorde, schrok hij erg. Hij dacht: Dat is mijn dood. Maar… er werd gezegd dat hij vrij was en mocht vertrekken. Toen alles geregeld was, maakte hij zich zo snel mogelijk uit de voeten. Maar terwijl hij in zijn kampkleding door Amersfoort liep, ging er een deur open en een vrouw riep: „Meneer, kom hier vlug naar binnen, want in deze kleding pakken ze je weer op.” Hij kreeg andere kleding en ging naar het station. Met de trein is hij naar Sliedrecht gereisd. Op het station stonden honderden mensen te wachten. En ze vroegen aan mijn vader of hij iets wist van hun familielid. Een paar maanden later is er in ons gezin een tweeling geboren. Een broertje en een zusje. Ze waren gezond, maar ze zijn door alle ellende te vroeg geboren en er waren geen couveuses. Na een paar dagen zijn ze overleden. Ze zijn in Sliedrecht begraven.” |