Donderdag 15 januari 2015 zoekt Hannie, de dochter van Piet van Wijngaarden, contact met mij. Zij heeft een dagboek van haar in 2005 overleden vader gevonden. In dit dagboek beschrijft hij de dag dat hij bij de razzia van 16 mei 1944 is opgepakt. Twee weken later, op 31 mei, wordt hij uit Kamp Amersfoort vrijgelaten. Eenmaal thuis pakt hij op 2 juni 1944 een potlood en schrijft hij zijn herinneringen op. De inhoud van de dagboekaantekeningen, vier A4-tjes die in november 1979 zijn overgetypt van het oorspronkelijke verslag in potlood, leest u hieronder:
2 juni 1944 Op 16 mei werd ik met een 450 jongens van 18-25 jaar in Sliedrecht opgepakt en per vrachtauto naar het Politisches Durchgangslager Amersfoort (P.D.A.) gebracht. Daar ik beloofd heb mijn belevenissen op schrift te stellen, wil ik hier een verslag geven van mijn eerste kampleven. 's Zaterdags gevorderd zijnde om werkzaamheden te verrichten ter verdediging van het land bij de brug over de Noord, was ik dinsdagmorgens om 6 uur op, daar we om 7 uur met vrachtwagens of bussen van het gemeentehuis naar het werk werden vervoerd. Onder het ontbijt zag ik hoe een politiebootje voortdurend voor de Helsluis heen en weer voer en een roeiboot vol met mensen weer naar de noordelijke oever terugstuurde. Op het punt staand met schop en tas weg te gaan, werd ik gewaarschuwd dat er Duitsers met overvalwagens op de dijk waren, die alle jongens tussen 18 en 25 jaar oppikten. Maar ja, ik was gevorderd door de Weermacht, dus liep ik toch geen gevaar.
Bij het gemeentehuis was het grootste gedeelte van de spitters reeds weg op een vrachtauto. Met een 15 man wachten we op de "Snelle Vliet", een bus die voor het vervoer van ons ook gevorderd was. Hert was aan allen reeds bekend wat er gaande was en wij maakten dat we ons vorderingsbewijs bij ons hadden. We zagen of hoorden niets van de vrachtwagen die reeds vertrokken was, dus het zou wel goed gaan. In spanning reden we weg. Op de Stationsweg stonden groepjes mensen of kwamen mensen met koffers terug van het station, daar niemand met de trein mee mocht. Op de rijksweg gekomen zagen we echter een Duitse post van ongeveer 8 man, terwijl het rijwielpad en de landweg ook bewaakt werden. Ze lieten ons ongemoeid door, doch 200 meter verder hield een tweede post ons op. De chauffeur stuurde de wagen naar de kant van de weg, een Duitser stapte in en vroeg een voor een om het PB. Was de spitter ouder dan 25 jaar, dan moest hij achterin gaan zitten, maar zo niet dan: 'Heraus!'. Maar wij hadden ons vorderingsbewijs! Na het even half ingekeken te hebben, kregen wij het terug. Het bevel was en bleef hetzelfde. Buiten de wagen werden we gefouilleerd en ons PB afgenomen. Toen de wagen onderzocht was, ging het met de ouderen achterin en de boosdoeners van 18-25 tussen twee Duitsers met het bajonet op het geweer via de Tolsteeg over de dijk terug. Daar haalden we al spoedig een hele troep gevangen in, die onder bewaking naar de Grote Kerk toe liepen. We moesten uit de bus en er achter aansluiten. Ze hadden ons, we stonden er niet zo mooi op. Het was een troost dat we ook de andere spitters bij de ploeg zagen lopen. Duitsers opzij van ons, Duitsers achter ons, met het bajonet op het geweer gereed. We werden nagestaard door de bewoners van Sliedrecht, die evenmin wisten wat ze denken moesten en van de schrik ook witte gezichten hadden.
Bij de Stationsweg gekomen, moesten we achter de kerk gaan staan, waar we in groepen met dezelfde leeftijd werden geplaatst. Een tafel, een bank, een typemachine werd aangebracht. De klok sloeg half negen. Stuk voor stuk werden de namen van de persoonsbewijzen, met geboorteplaats en -datum op lijsten gezet en we werden voor de tweede keer gefouilleerd. Toen konden we eens rustig op gaan nemen wie er zoal gepakt waren. Er waren er die uit hun huis gehaald waren of op weg naar 't station of naar hun werk gepakt. Sommigen hadden niets geen eten bij zich. Het was maar voor enkele uren werd gezegd. Toch kwamen de familieleden pakjes brood, sommigen flessen melk brengen, hetgeen eerst wel goedgekeurd doch later verboden werd. En daar stonden we nu, te wachten wat of er verder gebeuren zou. Duitsers reden in luxe auto's af en aan, patrouilles zochten dijk en uitbreiding af en brachten steeds meer jongens onder stevig geleide aan, van scheepswerven en uit huizen. Met radio-technische apparaten werden verschillende buurten afgezocht. In de Merwestraat stonden een stuk of tien vrachtwagens en nog andere auto's. Sliedrecht zag waarschijnlijk die dag meer Duitsers dan tijdens '41-'43.
Het werd 11.00, 12.00, 13.00, 14.00, 15.00 uur. We stonden of zaten even, maar wachtten. We zagen hoe vooraanstaande en bekende mannen gebracht werden. Misschien gijzelaars? Wat werd van ons? Uit gesprekken tussen Duitsers hadden we opgemaakt dat we naar Amersfoort zouden gaan. Een andere Duitser adviseerde ons de schoppen maar mee te nemen, die konden we in Duitsland goed gebruiken. We gooiden ze toen toch maar bij elkaar tegen de muur van de kerk. Ik schreef het adres erop en wij uit elkaar: Amersfoort, dan wisten ze thuis, wanneer ze de schop kregen, waar ik naar toe was. Om 12.00 uur kwam Janna en even daarna vader kijken, zo dan dat we van de dijk af elkaar toezwaaiden. De familieleden mochten niet meer bij ons komen. Om 15.00 uur kwamen er vrachtwagens voorgereden. Onze namen werden afgelezen. Met 25 man moesten we een vrachtwagen in. We konden met de knieën opgetrokken tegen elkaar aan gaan zitten. De laadbak was met doek overspannen. We konden er, even gebogen, rechtop in staan. Tot Hardinxveld moesten we staan. De verdere reis hebben we gezeten. We werden bewaakt door één Duitser achterin en twee aan 't eind, waarvan er een met een revolver en/of licht machinegeweer en de andere met geweer gewapend was. We mochten geen verhalen doen onder elkaar en ze maakten het ons duidelijk, dat wanneer we een poging deden te ontvluchten, we doodgeschoten zouden worden. De buit moest dus tegelijk goed bewaard blijven.
We vertrokken ongeveer met vier vrachtwagens, waarvan er twee een aanhangwagen hadden van Sliedrecht, dus een 150-200 jongens. In Hardinxveld kwamen er nog wat vrachtauto's bij, want ze hadden Giessendam, Hardinxveld, Werkendam en de Biesbosch op dezelfde morgen afgezocht op dezelfde manier als bij ons. We hadden niet gedacht dat er zoveel Duitsers en zoveel auto's in Nederland nog zouden zijn. En zo reden we dan zwijgend, kijkend iot een overhuifde vrachtwagen, moe van de inspanning Arkel voorbij. Het plaatsje waar we vier weken van te voren ook al elke dag kwamen om dijken te gaan leggen te Hoornaar. Maar het was nu geen polderbeveiliging of bruggenhoofdverdediging, we zouden nu gestraft worden voor daden, die andere Nederlanders gedaan hadden. Zo passeerden we de brug te Vianen en reden langs de met bomen omgeven mooie wegen naar Utrecht en zo door naar Amersfoort. Om 18.00 uur waren we ten zuiden van Amersfoort in een Duits nest aangekomen. We waren door enkele poorten een plein binnengereden, dat omgeven was door barakken. We konden gelukkig toen onze benen weer eens strekken. Wat dat betreft waren we verheugd in Amersfoort aangekomen te zijn.
11 juni 1944 Uit de vrachtwagen moesten we in vijven opgesteld gaan staan. We zaten zo achter het prikkeldraad en als wilde eenden in een kooi, de rozentuin genaamd. Het was een vijf meter brede gang, die binnen tegen de voorzijde van de prikkeldraadafrastering lag, ongeveer 70 meter lang, met de deur vlakbij de hoofdpoort. De rozentuin dat was de plaats waar je eerst in kwam, voordat je in het eigenlijke kamp gelaten werd en waar de gevangenen ook weer meestal voor een tijdje in moesten, wanneer ze ontslagen werden.
18 juni 1944 En daar stonden we dan, buiten Amersfoort, dus toch nog in Holland, maar toch nog een heel eind van huis (een regel onleesbaar ...). In die tijd maakten we kennis met enige Hardinxvelders en Giessendamse vrienden en bekenden, die tot onze verwondering en vreugde, hoewel tegen wil en dank, ons niet alleen hadden laten gaan. Daar bemerkten we dan ook pas hoe uitgebreid de actie was geweest. We moesten weer in vijven achter elkaar gaan staan om ons aantal op te nemen. We konden ook alvast enigermate vanuit onze standplaats kennismaken met het kampleven. Er werd namelijk appèl gehouden, het zogenaamde avondappèl. De gevangenen moesten allen op het voorplein verschijnen en in bepaalde afdelingen, 2, 3 of 4, aaneengesloten gaan staan. Die avond moest een groep de strozakken en persoonlijke eigendommen van de ene barak naar een andere brengen. Er werden nieuwe strozakken vòòr het appèl aangevoerd. Zo werd een barak voor ons in gereedheid gebracht. De kleren, die de gevangenen aan hadden, bestonden hoofdzakelijk uit soldatenkleren van het voormalige Nederlandse leger. Iedere gevangene droeg bepaalde kentekenen op zijn borst, rechts, ook hadden velen een rode cirkel midden op de rug genaaid, wat betekende dat zij het kamp niet mochten verlaten.
25 juni 1944 (ik moet voortmaken anders ben ik alles vergeten) Er waren er met een zwarte driehoek met de top naar beneden of naar boven, met een weer verschillend gekleurde cirkel middenin. Dit kon zijn bijvoorbeeld: contractbreuk, Joden verborgen, Joden geholpen, onderduiker, onderduikers geholpen, sabotage. Velen liepen er ook met de rode U op de borst, wat betekende dat hun zaak nog in onderzoek was. Op hun borst links droegen zij hun gevangenisnummer. Toen na een half uur weer allen aangetreden stonden en ze zo, met hun onderbazen zichzelf in rechte rijen hadden in 't gelid laten zetten en later nog door een generaal, een door een SS-kerel tot die rang bevorderde gevangene, geïnspecteerd, die ook nog voor de leut commandeerde van 'mutsen af, mutsen op, corrigeren, linksom, rechtsom', verscheen na alles nog een geüniformeerde SS-man, die de ploeg controleerde. Hij liep de rijen af en elke voorste man van de rij riep het nummer van zijn rij, het hoofd naar de volgende rij kerende wanneer de SS-man die rij voorbij liep. Dit was ook al door de generaal of de hoofdkampleider gedaan, die dus ook een gevangene was, een dikke zware kerel van een jaar of veertig, precies voor zo'n baantje geschikt. Daar stonden dan boven de commandant van het kamp, een Rijksduitser, volgens berichten niet al te slecht, dan nog 2 of 3 Hollandse SS-lui, waarvan de ene gemener was dan de andere en dan de 3 of 4 honden van hen. De generaal noem ik generaal, omdat toen hij uit de grap luitenant genoemd werd, hij zei generaal te zijn. Hij riep meestal de buitencommando's uit en andere gevangenen, die onder geleide naar Utrecht moesten om verhoord te worden of die in contingenten doorgestuurd zouden worden naar Duitsland. Dit waren zo ongeveer een 500 man gevangenen per week van de 3 à 4000 totaal. De buitencommando's bestonden uit gevangenen, die het kamp mochten verlaten, die in de bossen hout gingen kappen voor de houtzagerij in het kamp of en dat waren de meeste, in Amersfoort in een fabriek gingen werken. Ze kregen daar dan eten wat beter was dan in het kamp. Dit was dan ook de enige aanraking, die het kamp had met de buitenwereld: behalve dan dat sommige nieuwelingen binnenkwamen, die dan ook weer niet uit een ander kamp (Scheveningen of Ommen) moesten komen. Toen we om 8 uur uit de rozentuin mochten, was het appèl afgelopen en moesten we in blok 6 of 7. Met je beste bekenden zo dicht mogelijk bij elkaar, zochten we zo vlug mogelijk een bed uit, want de barak binnenkomend zie je bedden en dan gaat het door je heen: daar moet ik er ook één van hebben. Na een kwartier moesten we allen "op de bedden", zoals het bevel luidde. We kregen een derde van een tamelijk groot en goed brood. Daar moesten we 's avonds en de daarop volgende morgen mee doen. 't Ging rechtstreeks in mijn tas en ik begon een paar van huis uit meegebrachte boterhammen op te peuzelen met nu en dan een slok melk. ("Zuinig aan maar, de verbinding met de Oosterstraat is verbroken!") Na gegeten te hebben, - 't smaakte nog niet zo heel lekker - gingen en moesten we naar bed. De bedden stonden in het midden 3 hoog, aan de zijden, 2 hoog. Het midden werd gevormd door de kapspanten(ondersteuning). Raampjes van 50x60 cm2 waren naast elkaar boven in de zijmuur aangebracht een meter boven het bovenbed. Er stonden op één zaal (= 1/4 van een blok) ongeveer 20 bedden naast elkaar. Na 2 soms 3 bedden telkens een looppaadje er tussen. Ik sliep 3 hoog op één na 't achterste Z. bed. Ieder had 3 dekens, 2 dunne, 1 dikke. Het bed bestond uit een stalen geraamte met een springveren matras, waarop een strozak. Ik had mijn winteronderkleren nog aan, wat de eerste nachten tamelijk gelukkig was. Met een deken bedekte je de strozak, onder de andere twee sliep je. Het hoofdpeluw of - kussen waren je bovenkleren. Op de balken stonden je schoenen. Zo sliep je, een beetje bevreesd voor het hoge, bij de geringste beweging onder je, heen en weer wiegende bed. 's Avonds was er direct al een vrolijke stemming, zo vrolijk als de stem van binnen het toeliet, zo vrolijk dat ze zeiden: "Het ellendigste is het voor je ouders en verdere familie thuis". Om 11 à 12.00 uur moesten we stil zijn en gaan slapen. Elke zaal - dat ben ik nog vergeten te vertellen - had 2 kamerwachten, waarvan een van de acht blockoudste was. De kamerwacht was zelf ook gevangene en was gebonden aan het block, zodat hij geen appèl behoefte mee te maken. Verder zat hij het dichtst bij het vuur wat het eten betrof en zorgde voor zichzelf eerst en het best, meestal zonder in achtneming van anderen, wat voor het gehele kamp stelregel was. De volgende morgen moesten we om plm. 9.00 uur op, konden ons wat wassen onder een kraan in de WC en liepen buiten door banken van het verdere afgescheiden tussen 2 barakken op en neer.
11 juni 1945 Reeds enige weken leef ik nu weer in een bevrijd Nederland. Hoewel ik nog wel meer dan vrije tijd over heb om alles wat ik me nu nog kan herinneren op te schrijven, lijkt het me toch noodzakelijker en beter me met andere dingen te bemoeien en daar er toch al zoveel over concentratiekampen geschreven wordt en zal worden, is het tot hier toe hierover genoeg.
Op (dinsdag 16 mei 1944) weggegaan en 14 dagen later om half zes 's morgens op woensdag (31 mei) weer thuis.
|