In de nacht van 9 op 10 mei 1944 schiet het verzet bij de Helsluis twee landwachters dood. Als represaille worden in de week daarna aan beide zijden van de rivier de Merwede honderden veelal jonge mannen opgepakt en door de bezetter weggevoerd. Van deze mannen keren er 26 niet terug.

Vorige persoon (M. Breejen) | Terug naar de lijst | Volgende persoon (A. Breur)
hart

2 personen hebben Paulus den Breejen in hun hart gesloten.

In het gastenboek kunt u uw persoonlijke boodschap opnemen.

Naam: Paulus den Breejen
Roepnaam: Paul
 
Geboren:woensdag 13 mei 1925 te Hardinxveld
Overleden: donderdag 26 juli 2012 te Texel
 
Adres:Nieuweweg 163
Woonplaats:Hardinxveld
Beroep:Metaaldraaier
 
Anmeldung Lippendorf 74 Häftlingsgeldverwaltung Paul den Breejen Kamp Amersfoort (Bron:digitaal archief ITS Bad Arolsen) Transportkaart Paul den Breejen vanuit Kamp Amersfoort (Bron: digitaal archief ITS Bad Arolsen) Paul den Breejen
 
Opgepakt op 16 mei 1944 bij de vergeldingsrazzia te Sliedrecht, Giessendam, Hardinxveld, Werkendam en de Biesbosch: Onbekend .
 
Op dinsdag 16 mei 1944 per overvalwagen afgevoerd naar het PDA in Amersfoort
 
In het PDA ingeschreven onder gevangenenummer: 1106
 
Tussen 16 mei 1944 en 7 juli 1944 werden 263 gegijzelden vrijgelaten
Paulus den Breejen is NIET vrijgelaten
 
Op 7 juli 1944 's-morgens om 02:30 uur werden de gevangenen afgemarcheerd naar het station in Amersfoort om per trein naar Duitsland vervoerd te worden.
 
Kampen in duitsland:
Plaats, kamp: Schkopau, Gemeinschaftslager
Plaats, kamp: Lippendorf, De Kippe
Plaats, kamp: Peres, Alpenrose
 
Paulus den Breejen is teruggekeerd: juni 1945
 
Persoonlijk verhaal:
 

Hieronder het verhaal van Marius den Breejen, een neef van Paul.

‘Ik kom uit een groot gezin uit Hardinxveld-Giessendam. Mijn vader was tuinder en we waren met acht kinderen. Net 18 geworden werkte ik in een bakkerij in Hardinxveld. Zo ook op de vroege ochtend van 16 mei 1944. Toen ik zag dat het op straat opeens wemelde van de Duitse militairen bedacht ik me geen moment en besloot ik een vriend van mij te gaan waarschuwen. Deze vriend, Koos Fluit uit Velp die bij scheepswerf de Merwede werkte, zat ondergedoken om zo aan de Arbeitseinsatz in Duitsland te ontkomen. Helaas voor mij kwam ik niet ver, ik werd meteen in mijn kraag gevat en onder begeleiding naar de School met de Bijbel gebracht. Ik was niet de enige, onderweg kwamen er steeds meer jongens bij, die her en der van de straat geplukt werden. Op het schoolplein waar we verzameld werden, kwamen ook mijn broers Dirk en Gijsbert en mijn neef Paul. Dirk werkte bij een groenteboer en had nog geprobeerd te ontvluchten door met een bootje de polder in te varen, maar tevergeefs. De Duitsers zaten echt overal, er was geen ontsnappen aan. Mijn andere broer, Gijsbert, kreeg het op het schoolplein aan de stok met een Duitser. Wij waren er getuige van dat hij die Mof een ongelofelijke oplawaai verkocht. Uiteraard werd dat niet op prijs gesteld: hij werd direct met harde hand afgevoerd en mijn broer Dirk en ik vreesden dat we hem nooit meer zouden zien. Achteraf bleek zijn overmoed min of meer zijn redding te zijn geweest. Hij bleek namelijk naar Hotel Scheveningen - ook wel ‘het Oranjehotel’ genoemd - te zijn gebracht, waar ze hem na een week alweer vrij lieten, omdat ze er niet wisten wat ze met hem aan moesten.

Voor Dirk, Paul en mij liep het anders. Voor ons en de vele andere jongens, waarvan ik er natuurlijk wel een paar kende, stonden er overvalwagens klaar, die ons naar Kamp Amersfoort brachten. We arriveerden er in het donker en mochten direct op appèl in de rozentuin. Onze werkzaamheden in het kamp bestonden uit biezen vlechten. Je moest aan een aantal meter per dag komen anders kreeg je geen eten. Dat is me wel bijgebleven, dat je daar altijd mee werd gestraft. Of op appèl staan in de rozentuin, urenlang zonder dat je naar het toilet mocht. Het regime was streng. Het collectief straffen van gevangenen was eerder regel dan uitzondering. En met een kampbeul als Kotälla maakte je ook wat mee. Ik ben niet vergeten dat hij briesend met zijn machinegeweer bij zich dreigde ons allemaal dood te schieten. Door het moedige optreden van een hoger geplaatste militair gebeurde dit niet. Dat heb ik gelukkig ook gezien in het kamp: dat er mensen zijn die moed durfden te tonen. Daar heb ik nog steeds veel respect voor.

Na anderhalve maand verlieten we Kamp Amersfoort. Dat was geen verrassing. We hadden namelijk een brief naar huis moeten schrijven met het verzoek een koffer met kleren te sturen. Niet iedereen had een koffer, ik ook niet. Mijn spullen zaten in een soort zelfgemaakte kist van triplex. Loodzwaar om die de hele weg naar het station mee te moeten zeulen. Dat de reis naar Duitsland zou gaan vermoedden we toen al wel. Hoe lang we in de trein gezeten hebben, weet ik echt niet meer. Eén dag? Twee? Er was in ieder geval geen tot weinig eten of drinken.

Het eerste kamp waar ik terecht kwam was Schkopau. We moesten zelf het prikkeldraad rond ons kamp spannen. We bleven er niet lang, al snel vertrokken we naar kamp De Kippe in Lippendorf. Ik herinner me een grote berg afgewerkte bruinkool. Ik heb er vooral als bouwvakker gewerkt in de fabriek van de ASW Böhlen, waar de bruinkool tot benzine verwerkt werd. Er hing dan ook altijd zo’n specifieke geur. Als ik die lucht heel soms nog wel eens ergens ruik is het voldoende om alle herinneringen aan die nare periode weer terug te doen keren.

In De Kippe werd ik van mijn broer en neef gescheiden. Niet bewust, zij werden gewoon in andere barakken ingedeeld. Barakken is eigenlijk een te groot woord, het waren een soort tenten van hardboard, die van een dikke laag verf voorzien waren tegen het vocht. Wasgelegenheid was er niet. De enige mogelijkheid om een douche te nemen was als er een regenbui viel …

Al snel daarna belandden we weer in een ander kamp: Alpenrose in Peres. In die periode vonden er ook regelmatig bombardementen plaats. Buiten de paar zielige boompjes die op die bruinkoolberg groeiden, was er nagenoeg geen beschutting. Samen met Adriaan Breur maakte ik voor het eerst een vreselijk bombardement mee. Hoewel we gewond raakten, liep het goed af en werden we daarna heel goed opgevangen door Het Rode Kruis. In Duitsland ben ik een aantal keren heel erg ziek geweest, vooral toen ik dysenterie had. Ik voelde het leven uit me wegvloeien zo verzwakt was ik. Henk de Jong, een Merwedegijzelaar die als Sanitäter werk deed in het kamp, heeft me toen verzorgd en ik kwam er weer bovenop. Vele andere gevangenen hadden dat geluk niet, er zijn er heel wat aan dysenterie gestorven.

Wat me bijstaat van het kampleven van de Merwedegijzelaars was dat wij heel stabiel waren in vergelijking tot jongens uit een stad als bijvoorbeeld Amsterdam. We waren ook vindingrijk, zeker als het op eten aankwam. Zo plakten we stukken biet tegen een kachel om ze te laten garen. Of we plukten aren als we langs een korenveld kwamen. Je kon daar met speeksel een soort bal van maken waar je wel een middag mee kon doen. Met Job van der Linden, ook uit Hardinxveld, jatte ik aardappels. In de buurt waren vrouwen aan het werk op het land en die wierpen wel eens een paar aardappels richting het bos als de Duitsers het niet zagen. Job en ik raapten ze op en we kuilden ze in. Als zoon van een tuinder wist ik precies hoe dat moest. We hadden een behoorlijke voorraad en ik kan wel zeggen dat ons dat redelijk de winter doorhielp.

Een week of twee eerder dan mijn neef en broer heb ik het kamp kunnen verlaten. Dat zal ongeveer eind maart 1945 geweest zijn.


Vorige persoon (M. Breejen) | Terug naar de lijst | Volgende persoon (A. Breur)